
Lowieken’ Daens was meester-schaliedekker en Anna Boon was mutsenmaakster en hield een winkeltje.
’s Zaterdags stond zij met een kraam op de Grote Markt. Samen woonden zij halverwege de Kerkstraat in Aalst, onder de klokkentoren van de Sint Martinuskerk, in een ouderwets torenhuisje dat in 1870 werd vervangen door een gebouw dat nu het “Zwitsers Huis” heet.

De arbeidsonlusten in Wallonië, het opkomend socialisme, de miserabele arbeidsomstandigheden en de aan gang zijnde veranderingen in het kiesstelsel zorgden er voor dat de politieke spanningen rond 1890 bijzonder hoog waren, zeker in de Katholieke Partij.
Naar wie zouden de duizenden nieuwe stemmen gaan?
Kregen de vertegenwoordigers van de nieuwe sociale strekking een plaats binnen de partij?
De encycliek “Rerum Noverum” zette nog meer druk op de ketel.

Priester Adolf Daens is de geschiedenis ingegaan om zijn strijd voor een verbetering van de levensomstandigheden van het ‘gewone volk’. Deze strijd tegen sociaal onrecht werd de belangrijkste betrachting van zijn politieke partij, de Christene Volkspartij. Voor de christen-democraten, beter bekend als daensisten, was het van cruciaal belang dat de sociale wantoestanden erkend werden door Kerk en overheid.